Volgens het Duitse arbeidsrecht worden tijdsvakken die iemand voor voltooiing van het 25ste levensjaar bij een bedrijf werkzaam was, niet meegerekend bij de berekening van de opzegtermijn. De opzegtermijn varieert van twee weken tijdens en vier weken na de proeftijd tot en met 7 maanden na 20 jaar dienstverband.
Een vrouw die vanaf haar 18de tien jaar bij dezelfde werkgever had gewerkt had de zaak aangekaart. Bij haar ontslag was de berekeningsgrondslag slecht 3 jaar (na haar 25ste verjaardag) en de opzegtermijn bedroeg derhalve slechts één maand. Bij een berekeningsgrondslag van 10 jaar was de opzegtermijn vier maanden geweest.
Het Europese Hof vindt deze sinds 1926 bestaande methodiek onaanvaardbaar in verband met leeftijdsdiscriminatie. Aan de hand van dit feit kan men zien hoe de maatschappelijke ontwikkeling (langzaam) voortschrijdt. In 1926 werd het feit dat er überhaupt opzegtermijnen werden ingevoerd als sociale weldaad beschouwd.